Schrif­te­lijke vragen inzake Odfjell


Indiendatum: aug. 2012

Naar aanleiding van nieuwe berichtgeving over Odfjell en de eerder door de Partij voor de Dieren gestelde vragen inzake Odfjell en de Amsterdamse situatie in de haven. De strekking van de antwoorden op deze vragen was dat er in Amsterdam geen reden was tot bezorgdheid, dat het college vond dat het huidige toezicht adequaat was.

Inmiddels geven gezaghebbende experts aan dat er in het algemeen waarschijnlijk meer bedrijven zijn zoals Odfjell, waar veiligheid problematisch kan zijn. Gezien het vorenstaande heeft ondergetekende de eer, namens de fractie van de Partij voor de Dieren, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen te stellen:


1. Is het college naar aanleiding van de nu bekende feiten en met name naar aanleiding van de uitspaken van oud-voorzitter Jan Kerstens van de dit voorjaar opgeheven Adviesraad Gevaarlijke Stoffen en hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale van de TU Delft (het Algemeen Dagblad: 'Meer risicobedrijven als Odfjell') nog steeds van mening dat het toezicht in de Amsterdamse haven adequaat is?

2. Ziet het college nog steeds geen aanleiding om een onderzoek in te stellen naar de veiligheid van Amsterdamse bedrijven in het havengebied en daarbuiten? Zo nee, waarom niet?

3. Is het voor Amsterdam nog steeds geen tijd om in dergelijke bulkopslag- en chemiebedrijven het principe ‘nadeel van de twijfel’ toe te passen en een verscherpt toezicht-regime te ontwerpen? Zo nee, waarom niet?

4. Hoe beziet het college de verzelfstandiging van de Amsterdamse haven met het oogpunt op risicobedrijven? Hoe is het toezicht in de Rotterdamse haven op risicobedrijven sinds de verzelfstandiging geregeld? Hoe is het toezicht in de Amsterdamse haven geregeld? Graag de overeenkomsten en verschillen uitleggen.

Het lid van de gemeenteraad,
J.F.W. van Lammeren

Indiendatum: aug. 2012
Antwoorddatum: 18 okt. 2012

1. Is het college naar aanleiding van de nu bekende feiten en met name naar aanleiding van de uitspaken van oud-voorzitter Jan Kerstens van de dit voorjaar opgeheven Adviesraad Gevaarlijke Stoffen en hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale van de TU Delft (het Algemeen Dagblad: 'Meer risicobedrijven als Odfjell') nog steeds van mening dat het toezicht in de Amsterdamse haven adequaat is?

Antwoord: Ja, het college is nog steeds van mening dat het huidige toezichtregime adequaat is. Begin 2013 start de nieuwe Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, waarin zowel de DMB als de toezichthoudende afdelingen van de provincie zullen opgaan. Daardoor zal er meer geïntegreerd gewerkt worden door de verschillende toezichthouders, wat de kwaliteit nog verder ten goede zal komen.
Het huidige toezichtregime in Amsterdam voldoet al aan de landelijke kwaliteitscriteria die hiervoor gelden. Er is verder een nieuwe set criteria op komst en bij de ontwikkeling van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied wordt nadrukkelijk rekening gehouden met deze nieuwe set van criteria.

2 Naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack en de misstanden bij Odfjell heeft staatssecretaris Atsma overigens een aantal "no regret" maatregelen aan de Tweede Kamer aangekondigd. Als één van deze maatregelen is op landelijke schaal informatie over de naleving en handhaving bij BRZO-bedrijven in kaart gebracht en vastgelegd in de recent gepubliceerde monitor ‘Naleving en handhaving BRZO-bedrijven 2011' d.d. 19 juni 2012. Uit deze monitor blijkt dat tegen vrijwel alle overtredingen die bij de geïnspecteerde BRZO-bedrijven worden
vastgesteld, handhavend wordt opgetreden. En die inzet blijkt effectief te zijn: bedrijven nemen de verantwoordelijkheid om de overtredingen ongedaan te maken en slechts 3% van de overtredingen was (op de peildatum van het onderzoek)nog niet opgeheven binnen de hersteltermijn.
2. Ziet het college nog steeds geen aanleiding om een onderzoek in te stellen naar de veiligheid van Amsterdamse bedrijven in het havengebied en daarbuiten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Nee, het college ziet geen aanleiding om een onderzoek in te stellen naar het toezicht op de Amsterdamse bedrijven in het havengebied, omdat zij van mening is dat het huidige toezichtregime adequaat is (zie ook het antwoord onder 1). De zgn. risico- en aandachtsdossiers, waar ook de BRZO-bedrijven onder vallen, worden standaard tweemaandelijks besproken met de wethouder. Aan de Raad wordt hierover tweemaal per jaar vertrouwelijk gerapporteerd. Het beeld wat volgt uit de onder antwoord 1 genoemde monitor is niet dat er sprake is van een zorgwekkende situatie. Amsterdam heeft goed grip op de toezicht en handhaving en bij dringende gevallen wordt er snel opgeschakeld richting het bestuur. Daarnaast is er in opdracht van het ministerie van I&M een landelijke werkgroep opgericht die “de staat van veiligheid” gaat beschrijven. Alle benodigde deskundigheid (wetenschap, bedrijfsleven, overheid) is hierin vertegenwoordigd. De werkgroep ontwikkelt indicatoren waarmee het mogelijk wordt om bij bedrijven “de staat van veiligheid” te kunnen beschrijven. Zodra er uitkomsten van deze werkgroep beschikbaar zijn, zullen deze ook toegepast gaan worden voor de Amsterdamse bedrijven in het havengebied.

3. Is het voor Amsterdam nog steeds geen tijd om in dergelijke bulkopslag- en chemiebedrijven het principe ‘nadeel van de twijfel’ toe te passen en een verscherpt toezicht-regime te ontwerpen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Nee. Zoals reeds onder antwoorden 1 en 2 beschreven, is het college nog steeds van mening dat het huidige toezichtregime adequaat is. Zij ziet geen reden om het toezichtregime aan te scherpen. De laatste jaren wordt de rol van de DMB als toezichthouder bij de BRZO-bedrijven al strikter uitgevoerd dan vroeger. De toezichthouders denken niet (meer) mee als adviseur, maar toetsen streng en geven niet het voordeel van de twijfel. In samenhang hiermee geven de vergunningverleners meer uitleg over de regels en zorgen ervoor dat de bedrijven “in compliance” zijn met de geldende wet- en regelgeving.

4. Hoe beziet het college de verzelfstandiging van de Amsterdamse haven met het oogpunt op risicobedrijven? Hoe is het toezicht in de Rotterdamse haven op risicobedrijven sinds de verzelfstandiging geregeld? Hoe is het toezicht in de Amsterdamse haven geregeld? Kan het college de overeenkomsten en verschillen uitleggen?

Antwoord: In de Rotterdamse haven berusten de taken voor controle en handhaving van risicobedrijven niet bij Havenbedrijf Rotterdam NV, maar bij de regionale milieudienst DCMR. In de Amsterdamse haven berusten deze taken bij DMB en de Provincie Noord-Holland. Deze taken worden in 2013 overgedragen aan, en geïntegreerd in de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De verzelfstandiging van Haven Amsterdam heeft dus geen gevolgen voor de wijze van toezicht op de Amsterdamse risicobedrijven. Andersom heeft de vorming van de Omgevingsdienst wel als gevolg dat er een steviger positie ten opzichte van een verzelfstandigde Haven ontstaat.

Interessant voor jou

Schriftelijke vragen inzake evenementenbeleid rondom circussen

Lees verder

Schriftelijke vragen inzake afschot van damherten buiten de Waterleidingduinen

Lees verder

    Word actief Doneer