Schrif­te­lijke vragen inzake honden­beleid


Indiendatum: sep. 2011

Schriftelijke vragen van het raadslid de heer Van Lammeren (PvdD) inzake het hondenbeleid in Amsterdam.

Amsterdam, 9 september 2011

Aan het college van burgemeester en wethouders

De hondenlobby van de Dierenbescherming signaleert een toenemende ontevredenheid van hondenbezitters en niet-hondenbezitters over het huidige hondenbeleid en de naleving hiervan. “Enerzijds uit zich dit in een toenemende vraag van hondenbezitters naar actie door de Dierenbescherming. Anderzijds ziet de Dierenbescherming een toename van spanning en agressie tussen hondenbezitters en niet-hondenbezitters in de manier waarop beide partijen met elkaar omgaan”(website dierenbescherming). De Dierenbescherming merkt tevens op dat er geen stabiel aantal losloopgebieden voor honden in Amsterdam aanwezig zijn.

De gemeente Amsterdam heeft geen eenduidig hondenbeleid. In de Amsterdamse Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zijn artikelen opgenomen met als doel het beperken van overlast van honden in de openbare ruimte en het voorkomen van overlast voor dieren. De uitvoering van de APV wordt overgelaten aan de stadsdelen. Stadsdelen kunnen aanvullende beheerregelingen treffen, zoals een hondenaanwezigheidsverbod voor bepaalde locaties, of het aangeven van gebieden waar de honden vrij mogen rondlopen. (Nota Amsterdams dierenwelzijnsbeleid).

Volgens de Nota Amsterdams Dierenwelzijnsbeleid hebben dieren in de stad recht op ruimte. Aanbevolen wordt om dierenwelzijn mee laten wegen bij besluitvorming over inrichting van de openbare ruimte.

Gezien het vorenstaande heeft ondergetekende de eer, namens de fractie van de Partij voor de Dieren, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen te stellen:

1. Voor het welzijn van honden is het belangrijk dat een hond veel beweging krijgt en zijn natuurlijk gedrag kan vertonen. Hiervoor is loslopen van levensbelang. Niet alle Amsterdammers hebben de mogelijkheid om naar het bos of het strand te gaan. Een losloopplek in de buurt is daarom voor hond en hondenbezitter van belang. Is de wethouder het eens met vorenstaande stelling? Zo nee waarom niet?
2. Vindt de wethouder dat hondenbezitters en hun honden recht hebben op een losloopgebied in eigen stadsdeel? Zo nee, waarom niet? Hoe ziet de wethouder zijn antwoord in verband met de nota Amsterdam dierenwelzijnsbeleid waarin staat geschreven dat alle dieren in de stad recht hebben op ruimte?
3. In de nota Amsterdams dierenwelzijnsbeleid staat als aanbeveling geschreven dat dierenwelzijn wordt meegenomen bij de besluitvorming over de inrichting van de openbare ruimte. Hoe geeft de wethouder vorm aan deze aanbeveling?
4. Kan een stadsdeel een verbod op de aanwezigheid van honden wel instellen als deze plekken niet in de APV worden omschreven? Zo ja, Waarom wel? Zo nee, vindt dit wel plaats in stadsdelen in Amsterdam?
5. In de APV staat: “Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze uit te laten op een voor publiek toegankelijke kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats”. Welke plekken zijn door het college aangewezen? Op basis van welke voorwaarden worden andere plaatsen aangewezen?
6. Het Dagelijks bestuur van de stadsdelen kan het hondenbeleid zonder inspraak van burgers veranderen. Waarom worden burgers niet betrokken bij het hondenbeleid?
7. Wat is de wethouder van plan te ondernemen aan de ontevredenheid van hondenbezitter en niet-hondenbezitter?
8. Om het welzijn van honden te waarborgen en zou de gemeente Amsterdam minimale eisen aan stadsdelen kunnen stellen omtrent hondenbeleid. Wat vindt de wethouder hiervan? Zo ja, waar denkt de wethouder dan aan?
9. Elk stadsdeel moet een losloopgebied aanwezig zijn, is de wethouder het hier mee eens? Zo nee waarom niet?
10. Vindt de wethouder dat dierenwelzijn leidend moet zijn voor de regelgeving en handhaving? Zo nee, waarom niet?

Het lid van de gemeenteraad,

J.F.W. van Lammeren

Indiendatum: sep. 2011
Antwoorddatum: 20 sep. 2011

1. Voor het welzijn van honden is het belangrijk dat een hond veel beweging krijgt en zijn natuurlijk gedrag kan vertonen. Hiervoor is loslopen van levensbelang. Niet alle Amsterdammers hebben de mogelijkheid om naar het bos of het strand te gaan. Een losloopplek in de buurt is daarom voor hond en hondenbezitter van belang. Is de wethouder het eens met vorenstaande stelling? Zo nee waarom niet?

Antwoord:
De wethouder dierenwelzijn kan niet onderschrijven dat het loslopen van honden van levensbelang is. Om overlast van loslopende honden te voorkomen zijn in Amsterdam specifieke losloopplekken aangewezen.

2. Vindt de wethouder dat hondenbezitters en hun honden recht hebben op een losloopgebied in eigen stadsdeel? Zo nee, waarom niet? Hoe ziet de wethouder zijn antwoord in verband met de nota Amsterdam dierenwelzijnsbeleid waarin staat geschreven dat alle dieren in de stad recht hebben op ruimte?

Antwoord:
Honden dienen in de openbare ruimte aangelijnd te zijn behalve in de daartoe aangewezen losloopgebieden. De stadsdelen hebben daarvoor plekken aangewezen die daartoe geschikt zijn. Aangelijnde honden kunnen voor zover de hondenbezitter daartoe bereid is naar plekken worden begeleid waar ze wel vrij mogen loslopen.

3. In de Nota Amsterdams Dierenwelzijnsbeleid staat als aanbeveling geschreven dat dierenwelzijn wordt meegenomen bij de besluitvorming over de inrichting van de openbare ruimte. Hoe geeft de wethouder vorm aan deze aanbeveling?

Antwoord:
Het inrichten en het aanwijzen van losloopgebieden in de openbare ruimte is een bevoegdheid van de stadsdelen.

4. Kan een stadsdeel een verbod op de aanwezigheid van honden wel instellen als deze plekken niet in de APV worden omschreven? Zo ja, Waarom wel? Zo nee, vindt dit wel plaats in stadsdelen in Amsterdam?

Antwoord:
Op sommige plaatsen mogen helemaal geen honden komen. Artikel 5.14 van de APV noemt er een aantal expliciet. Het gaat vooral om plekken die in de eerste plaats voor kinderen zijn bedoeld. Daarnaast geeft artikel 5.14 het college de bevoegdheid om ook andere plaatsen aan te wijzen waar vervolgens hetzelfde verbod van toepassing is. In de verordening op de stadsdelen is deze bevoegdheid overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.

5. In de APV staat: “Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze uit te laten op een voor publiek toegankelijke kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats”. Welke plekken zijn door het college aangewezen? Op basis van welke voorwaarden worden andere plaatsen aangewezen?

Antwoord:
In de verordening op de stadsdelen is deze bevoegdheid overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
6. Het Dagelijks Bestuur van de stadsdelen kan het hondenbeleid zonder inspraak van burgers veranderen. Waarom worden burgers niet betrokken bij het hondenbeleid?

Antwoord:
Het aanwijzen van losloopgebieden is een bevoegdheid van de stadsdelen. Voor zover ons bekend wordt bij voorgenomen wijzigingen door de stadsdelen de mogelijkheid tot inspraak geboden.

7. Wat is de wethouder van plan te ondernemen aan de ontevredenheid van hondenbezitter en niet-hondenbezitter?

Antwoord:
De wethouder Dierenwelzijn onderschrijft het gemeentelijk standpunt dat de regelgeving ten aanzien van honden in de openbare ruimte waar nodig gehandhaafd dienen te worden.

8. Om het welzijn van honden te waarborgen en zou de gemeente Amsterdam minimale eisen aan stadsdelen kunnen stellen omtrent hondenbeleid. Wat vindt de wethouder hiervan? Zo ja, waar denkt de wethouder dan aan?

Antwoord:
De wethouder Dierenwelzijn heeft geen bevoegdheid om aan stadsdelen minimale eisen te stellen inzake hondenbeleid.

9. Elk stadsdeel moet een losloopgebied aanwezig zijn, is de wethouder het hier mee eens? Zo nee waarom niet?

Antwoord:
Het aanwijzen van losloopgebieden is een bevoegdheid van de stadsdelen. De wethouder Dierenwelzijn onderschrijft het standpunt dat alleen losloopgebieden worden aangewezen die daartoe uit oogpunt van hinder en overlast geschikt zijn.

10. Vindt de wethouder dat dierenwelzijn leidend moet zijn voor de regelgeving en handhaving? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
Regelgeving en handhaving op het gebied van dierenwelzijn zijn in principe een zaak van de rijksoverheid. Gemeenten zijn uitsluitend bevoegd aanvullende regelgeving vast te stellen om hinder en overlast voor de burger te voorkomen en te bestrijden, de volksgezondheid te bewaken en de openbare orde te handhaven. De wethouder Dierenwelzijn ziet met belangstelling uw suggesties tegemoet.